Blogbericht
Van woa ziej gie?
Bij een eerste ontmoeting vragen mensen graag waar je vandaan komt. Daarbij mag dan een onderscheid worden gemaakt tussen waar je bent geboren, en waar je tegenwoordig woont. Dat ik uit West-Vlaanderen kom, leidt afwisselend tot positief gefilosofeer over de ondernemingsdrift van West-Vlamingen enerzijds, of tussen beleefd geduld maar doorgaans belachelijk uitgevoerd imitatie-West-Vlaams van niet-West-Vlamingen (elk zijn afwijking, nietwaar 😉 ) anderzijds . Dat ik uiteindelijk in een gehucht in de Vlaamse Ardennen ben beland, leidt altijd, steevast en zonder uitzondering tot de vraag: ‘Hoe ben je dáár beland?’. Aangezien ik wekelijks jobsgewijs meerdere nieuwe mensen ontmoet, valt de vraag mij ook wekelijks voor de voeten, en leid ik ook wekelijks af dat de Vlaamse Ardennen een oord is waar men blijkbaar niet geboren kan zijn, en – indien toch – dan blijkbaar snel terug uit weg wil gaan. Edoch: meerdere West-Vlamingen in mijn gehucht, meer nog: in mijn straat, én vrienden in naburige dorpen bewijzen dat de Vlaamse Ardennen een oord is waar West-Vlamingen ook bewust voor kunnen kiezen en wel degelijk in gedijen.
Wat mijn redenen zijn om hier te belanden, is eigenlijk van weinig belang (de liefde, uiteraard, voor de man in de eerste plaats, voor weidse landschappen in de tweede plaats). Eerder en veel meer opvallend is de verschuiving in associatie van de mensen die mij de vraag stellen. Tot twee of zelfs één jaar geleden zag ik mijn antwoord ‘in de Vlaamse Ardennen’ doorgaans geassocieerd worden met een lichte paniek die zich van veel burgerlijken eigen maakt wanneer zij met ‘natuurliefhebbers’ geconfronteerd worden. Als ik in een dergelijk gehucht kom wonen, kan het niet anders of ik hou van de natuur. Meer nog: ik ben ‘een groene’ (al dan niet met hoofdletter en uitroepteken erbij). Hoogstwaarschijnlijk heb ik dan een moestuin. Ik kan wellicht zelfs naaien. Mijn kinderen worden verdacht naar Freinet te gaan (Zoals Van Veen het altijd zo mooi zegt: ‘in mijn tijd was dat een school voor eigenaardige kinderen’ 😉 ) en negen kansen op tien dat ik in mijn vrije tijd iets doe met keramiek of bach-bloesems. Ruik ik trouwens niet naar patchouli?
Sinds twee of minder jaren, verschuift de blik van mensen die me vragen waar ik woon. Mijn onopvallende gehucht blijkt plots met ‘De zwalmstreek’ te worden geassocieerd. De boerse weiden rondom mijn huis heten plots ‘landerijen’ en de bouwvallige schuren worden verdacht ‘stallingen’ te zijn. Elke wens om ‘op de boerenbuiten’ te wonen, blijkt in velerlei ogen een verborgen wens om van een boerderij (pardon: hoeve) een villa te maken en de graslanden om te vormen tot paardenwei. Een mens op de boerenbuiten is een burger met geld geworden die alle onderzoek naar leefbaarheid negeert in een onnadenkend streven zijn rijkdom met landgoed te etaleren. Mijn groene gedachten zijn verdachte gedachten van Sint-Martens-Latem-gerelateerde golfbeoefenaars geworden.
Ik overdrijf, natuurlijk, omdat bloggen daarvoor gemaakt is. Maar de waarheid is niet zo veraf. Nog maar enkele weken geleden, tuffend naar het werk (ik beken: met de wagen) hoorde ik een nieuwslezer vertellen dat er steeds meer bouwgronden ‘op slecht gelegen plaatsen’ beschikbaar zijn. Terwijl ik in gedachten aan overstromingsgebieden of vervuilde fabrieksgronden dacht, vertelde de nieuwslezer waar die slechte gronden dan wel waren: op het platteland.
Tuffend naar mijn jobje besefte ik wat ik natuurlijk al heel lang weet: dat kiezen voor groen heel vaak met ongroene levensgewoontes gepaard gaat. Twee auto’s, om maar iets te zeggen. Heel veel heen- en weergerij ook. Onnodige afstanden, enz. Mijn groene keuzes zijn plots aan anderen te verantwoorden ongroene keuzes. En het voelt bijzonder vreemd dat enkele politieke beslissingen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek over leefbaarheid waar ik behoorlijk achter sta, mij plots zo anders door het raam doen kijken wanneer ik met een kop koffie in de handen van door het raam de schaapjes in mijn tuin aanschouw.
En telkens weer, wanneer ik mijn natuur-onvriendelijkheid besef, ondanks alle inspanningen die we leveren om die te beperken (diepvries, weekmenu’s, georganiseerde schema’s voor minimaal vervoer, enz.) dan denk ik telkens: maar weegt dit op, dit gestigmatiseer van plattelandsbewoners, tegen de deugd van rust die het platteland ons brengt? Of eenduidiger: hoeveel burn-outs zouden er niet zijn, als al die groen-lasterlijken naar de stad werden gebracht? En wat zou daarvan dan de kost op de samenleving zijn? En hoe dankbaar moet ik zijn, dat ik hier kan wonen? Moet ik mij schuldig voelen, of dankbaar zijn?
Zo drink ik mijn koffie. Misschien zou thee milieuvriendelijker zijn. En zijn die Vlaamse Ardennen nu heus het rijke Zuiden tov de arme noorderlingen in een stad?
Ik heb nog geen antwoord. Verwarrend, dat is het wel. Zouden bachbloesems soelaas bieden? Of toch maar verkavelen in een vlot bereikbare randgemeente en tijdens het weekend een uitstap maken naar de natuur?